“VOOR MIJ WAS ALI EEN BIJZONDER IEMAND, DIE VERLEGEN,
MAAR MET GROTE WILSKRACHT, HAAR EIGEN WEG GING”.
Interview met de zus van Ali Goubitz

Een van de ‘vergeten’ schilderstalenten die kwamen bovendrijven bij de in 1999 georganiseerde tentoonstelling ‘Magie en Zakelijkheid. Realistische schilderkunst in Nederland 1925 – 1945’, was de kunstenares Ali Goubitz (1904-1975). De autodidact Goubitz was een protigie van de directeur van de Rijksakademie R.N. Roland Holst. Hij gaf haar advies en introduceerde haar werk bij critici als Hammacher. Goubitz schilderde en tekende portretten, stillevens en landschappen op een heel klein formaat. De tentoonstelling ‘Ali Goubitz: De volmaaktheid van het allerkleinste’ biedt een intiem overzicht van het werk van deze in vergetelheid geraakte kunstenares. Bij de tentoonstelling, die te zien is van 2 november tot en met 23 februari 2003, verschijnt een publicatie in de serie Arnhemse Cahiers met een tekst van Marijke de Groot. In deze krant haalt mevrouw drs. E. Goubitz, geboren in 1914, herinneringen op aan haar zus Ali.

Mevrouw Goubitz, over het leven van uw zus weten we niet zo veel. Het lijkt iemand die zich afzonderde van het openbare kunstleven en weinig informatie kwijt wilde. Kunt u iets vertellen over het gezin waarin u beiden opgroeide?

Wij komen uit een links socialistisch georiknteerd gezin. Onze ouders leefden in een ‘vrij huwelijk’ wat in die tijd een revolutionaire daad was. Mijn vader groeide op in Amsterdam, in een groot arm joods gezin – mijn moeder, ook arm, was van het Friese platteland naar Amsterdam vertrokken om als dienstmeisje te gaan werken. Mijn vader deed als kind thuisarbeid voor de tabaksindustrie en werd later opgeleid als diamantslijper. Onze ouders leerden elkaar kennen op bijeenkomsten met Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Ali werd als eerste geboren in 1904. Hierna volgden nog zeven kinderen. Mijn ouders verhuisden al snel naar Laren. Hier gingen de oudste kinderen, waaronder Ali, naar de Humanitaire School, die opgericht was door Professor van Rees. Aan die school bewaarde Ali de warmste herinneringen. In 1916 verhuisden we naar Hilversum waar mijn vader, ik denk met hulp van vrienden, een sigarenhandel kon overnemen. Dat was geen succes, mijn vaders hart lag bij de politiek, niet bij zaken. In de winkel werd uitvoerig gedebatteerd, maar nauwelijks een sigaar verkocht. Daarnaast werkte mijn vader ook nog een tijd als diamantslijper. Ik herinner mij dat hij – waarschijnlijk omdat hij niet goed zag en zijn quotum niet haalde – ’s avonds thuis werkte. Soms sloeg zijn weegschaaltje om en moesten wij de diamanten opsporen. Dat was een hele toer. Het werd er niet makkelijker op doordat tussen de naden van de planken ook suikerkorrels zaten die wij kinderen voor de verloren edelstenen aanzagen.

Kunt u zich herinneren dat Ali in die tijd al belangstelling had voor tekenen en schilderen? Was het |berhaupt mogelijk om in zo’n druk en arm gezin nog iets aan artistieke ontplooiing te doen?

Door geldgebrek konden de oudsten niet naar de middelbare school. Ali ging werken bij het batikatelier van Bogtman in Hilversum. De ontwerpen van de batik spraken haar enorm aan, maar ze had veel last van de dampen in het atelier en moest haar werk opgeven. Waar en wanneer zij precies met schilderen begon, weet ik niet. Wel kan ik mij herinneren dat zij kleine en grote schilderijen maakte met gestileerde figuren, bladeren en bloemen. Ali ging naar de avondschool en nam vioolles bij een orkestlid van het Concertgebouworkest. Hier leerde zij haar vriend Hans Vleming kennen met wie zij ging samenwonen en een bloemenkwekerij begon in de Horstermeerpolder. Het was hard werken in de zware klei. Mijn zuster Borah kwam iedere week de huishoudelijke zaken wat op orde stellen. Er was inmiddels ook een dochter geboren. Ik weet dat Ali tussen de bedrijven door probeerde te schilderen, maar zich met de jaren voelde vastlopen in de manier waarop ze werkte. Na hun verhuizing naar Loosdrecht, waar ze waarschijnlijk naartoe gingen omdat de polder vaak dreigde onder te stromen en veel van hun krachten vergde, werd er ook nog een zoon geboren.

In het Letterkundig Museum in Den Haag bevindt zich de briefwisseling van uw zus met de directeur van de Rijksakademie R.N. Roland Holst. Hoe kwam zij met hem in contact?

Naar ik meen had zij enkele brieven gewisseld met Henriktte Roland Holst en haar gevraagd of zij haar werk eens aan haar man mocht laten zien. Ik geloof dat Hans en Ali in het najaar van 1930 met tamelijk grote beschilderde triplex platen en mogelijk ook kleiner werk naar de Rijksakademie togen. Professor Roland Holst was onmiddellijk overtuigd van Ali’s talent. Hij adviseerde haar naar de natuur te tekenen en te schilderen en het resultaat daarvan een half jaar later aan hem te tonen. Later drong hij er bij Ali op aan haar werk te exposeren. Zij deed dit in 1934, 1936 en na het overlijden van Roland Holst nogmaals in 1940 bij kunsthandel van Lier in Amsterdam.

We weten dat het grote verdriet in haar leven het verlies van de kinderen is geweest, die na haar breuk met haar man aan hem werden toegewezen. Welke invloed had dit op haar kunstenaarschap?

Rond 1937 was de relatie tussen Ali en Hans aan het afbrokkelen. Ik heb de indruk dat Ali steeds meer op haar schilderwerk betrokken werd en alle aandacht verder naar de kinderen ging. Na allerlei verwikkelingen verhuisde Ali naar Bergen, waar zij tot rust kwam en de kinderen hun draai vonden. De relatie met Hans was echter verslechterd. Hij trouwde hals over kop en won een rechtszaak waarbij de kinderen aan hem werden toegewezen. Voor Ali was het gemis van de kinderen bijna ondraaglijk. In die tijd overleed ook nog professor Roland Holst. Gelukkig vond zij in Bergen goede vrienden waaronder Charley Toorop, en op den duur hielp juist het schilderen haar over het ergste verdriet heen. Gedurende de periode in Bergen maakte ze o.a. enkele landschappen van duinen en zee, een uitzicht op boerderijen gezien vanuit de tuin van Charley, iin of twee zelfportretten en een portret van haar buurvrouw. Nog tijdens de oorlog verbleef ze een periode met twee joodse kinderen die zij onderdak bood, bij Henriktte Roland Holst op de Buissche Heide. Hier maakte ze met behulp van een foto een portret van professor Roland Holst, met zijn atelier op de achtergrond. De tekening is nu in de collectie van het Rijksmuseum.

Werd de band met haar kinderen ooit nog hersteld?

Na de oorlog verhuisde Hans met zijn vrouw en hun kinderen naar Canada – een nieuwe klap voor Ali. Zij bleef schilderen, had verschillende exposities, bijvoorbeeld bij Huinck en Scherjon en werkte niet alleen meer in Amsterdam, maar ook in Zuid-Frankrijk en op Corsica, waar de bergen een grote aantrekkingskracht op haar hadden. Na een aantal jaren besloot zij contact op te nemen met de kinderen in Canada. Tot haar diepe voldoening herstelde het contact en vooral aan haar dochter bracht zij tot haar overlijden vele bezoeken. Ik herinner me niet precies wanneer Ali’s gezondheid achteruit begon te gaan. Maar ook toen ze ziek was, last kreeg met haar ingewanden en verschillende operaties had ondergaan, zette ze haar werk met grote kracht voort. In 1975 overleed Ali, 71 jaar oud.